Als een Jona op de berg

Nu liet God, de HEER, een wonderboom opschieten om Jona schaduw boven zijn hoofd te geven en zijn ergernis te verdrijven. Jona was opgetogen over de plant. Maar de volgende morgen, bij het aanbreken van de dag, liet God de plant door een worm aanvreten, zodat hij verdorde. En toen de zon opkwam, liet God een verzengende wind uit het oosten waaien; de zon brandde zo op Jona’s hoofd dat hij door de hitte werd bevangen. Hij bad om te mogen sterven: ‘Ik ben liever dood dan dat ik zo verder moet leven.’
Jona 4:6-8, NBV


In Tsaobis voelde ik me af en toe net Jona. Hij zat op een heuvel naar Nineve te kijken, ik zat regelmatig op een heuvel naar bavianen te kijken. Maar ik kan me het meest verplaatsen in hoe hij zich moest voelen toen zijn boom, en daarmee zijn schaduw, van hem weggenomen werd.
Wanneer de zon op zijn hoogste punt stond, kon je er op rekenen dat de bavianen de schaduw opzochten. Ik zocht net zo naarstig naar schaduw, maar was daarbij overgeleverd aan de genade van mijn metgezellen. Klein als ze waren, pasten zij in elke bescheiden scheur of achter alle korte bosjes. Als zij die plekjes gevonden hadden, betekende dat dat ik in de schroeiende zon door hitte werd bevangen: kleine schaduwplekken herbergen geen grote mensen. Op één plek was echter mijn Jona-boom, die gelukkig het hele seizoen onaangetast bleef: in Leopard Quelle. Deze waterbron was mijn baken op hete dagen, waar ik tot rust kon komen in de schaduw terwijl de bavianen hun dorst lesten.